http://kerkengeloof.wordpress.com

Paaswake

Openingswoord
In deze paasnacht vieren wij het hart van ons geloof:
onze Heer, Jezus Christus,
is uit de dood opgestaan.
God heeft hem opgewekt tot nieuw leven,
Hij heeft Hem onttrokken aan de macht van de duisternis.
Het kwaad heeft niet langer het laatste woord,
Gods liefde is oneindig veel sterker dan de dood.
In deze gezegende nacht vernieuwen wij
onze verbondenheid met de verrezen Christus:
door ons doopsel delen wij voortaan in zijn Leven.
Moge de vreugde van deze nacht
verkondigd worden over de hele wereld.

LEZING 1                                                            Gen. 1,1.26-31a

Uit het boek Genesis

In het begin schiep God de hemel en de aarde.

God sprak:
“Nu gaan wij de mens maken,
als beeld van ons,
op ons gelijkend;
hij zal heersen over de vissen van de zee,
over de vogels van de lucht,
over de tamme dieren, over alle wilde beesten
en over al het gedierte dat over de grond kruipt.”
En God schiep de mens als zijn beeld;
als het beeld van God schiep Hij hem;
man en vrouw schiep Hij hen.

God zegende hen en God sprak tot hen:
“Weest vruchtbaar en wordt talrijk;
bevolkt de aarde en onderwerpt haar;
heerst over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht
en over al het gedierte dat over de grond kruipt.”
En God sprak:
“Hierbij geef Ik alle zaadvormende gewassen
op de hele aardbodem aan u
en alle bomen met zaaddragende vruchten;
zij zullen u tot voedsel dienen.
Maar aan alle wilde beesten,
aan alle vogels van de lucht
en aan alles wat over de grond kruipt,
aan al wat dierlijk leven heeft,
geef Ik het groene gras als voedsel.”
Zo gebeurde het.
God bezag alles wat Hij gemaakt had
en Hij zag dat het heel goed was.

Antwoordpsalm                                         Ps. 33(32), 4-5, 6-7, 12-13, 20 en 22

Keervers
De aarde is vol van Gods mildheid.

Oprecht is het woord van de Heer
en al wat Hij doet is betrouwbaar.
Recht en gerechtigheid heeft Hij lief,
de aarde is vol van zijn mildheid.

Het woord van de Heer heeft de hemel gemaakt,
de geest uit zijn mond schiep de hemelse machten.
Als in een waterzak bergt Hij de zee,
de stromen in regenbakken.

Zalig het volk dat de Heer heeft als God,
het volk dat Hij koos als zijn erfdeel.
Hoog uit de hemel schouwt Hij omlaag,
Hij ziet ieder mensenkind voor zich.

Wij stellen al onze hoop op de Heer,
Hij is onze hulp en ons schild.
Laat uw erbarmen, Heer, over ons dalen
zoals ons vertrouwen uitgaat naar U.

LEZING 2                                                                    Ex. 14,15-15,1
De Israëlieten gingen over de droge bodem de zee door.

Uit het boek Exodus

In die dagen sprak de Heer tot Mozes:

“Wat roept gij Mij toch.
“Beveel de Israëlieten verder te trekken.
“Gij zelf moet uw hand opheffen,
uw staf uitstrekken over de zee en ze in tweeën splijten.
“Dan kunnen de Israëlieten
over de droge bodem door de zee trekken.
“Ik ga de Egyptenaren halsstarrig maken
zodat zij hen achterna gaan.
“En dan zal Ik Mij verheerlijken ten koste van de Farao
en heel zijn legermacht,
zijn wagens en zijn wagenmenners.
De Egyptenaren zullen weten dat Ik de Heer ben,
als Ik Mij verheerlijk ten koste van Farao,
zijn wagens en zijn wagenmenners.”

De engel van God
die aan de spits van het leger van de Israëlieten ging,
veranderde van plaats en stelde zich achter hen op,
tussen het leger van de Egyptenaren
en het leger van de Israëlieten.
De wolk bleef die nacht donker
zodat het heel die nacht niet tot een treffen kwam.

Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee
en de Heer deed die hele nacht
door een sterke oostenwind de zee terugwijken.
Hij maakte van de zee droog land
en de wateren spleten vaneen.
Zo trokken de Israëlieten over de droge bodem de zee door,
terwijl de wateren links en rechts een wand vormden.
De Egyptenaren zetten de achtervolging in;
alle paarden van Farao, zijn wagens en zijnwagenmenners
gingen achter de Israëlieten aan
de zee in.
Tegen de morgenwake richtte de Heer zijn blikken
vanuit de wolkkolom en de vuurzuil
op de legermacht van de Egyptenaren
en bracht ze in verwarring.
Hij liet de wielen van de wagens scheeflopen
zodat ze slechts met moeite vooruit kwamen.
De Egyptenaren riepen uit:
“Laten we vluchten voor de Israëlieten,
want de Heer strijdt voor hen tegen ons.”

Toen sprak de Heer tot Mozes:
“Strek uw hand uit over de zee;
dan zal het water terugstromen over de Egyptenaren
en hun wagens en wagenmenners.”
Mozes strekte zijn hand uit over de zee
en toen het licht begon te worden,
vloeide de zee naar haar gewone plaats terug.
Daar de Egyptenaren er tegen in vluchtten,
dreef de Heer hen midden in de zee.
Het water vloeide terug
en overspoelde wagens en wagenmenners,
heel de strijdmacht van Farao die de Israëlieten
op de bodem van de zee achterna waren gegaan.
Niet één bleef gespaard.
De Israëlieten daarentegen waren over de droge bodem
door de zee heengetrokken,
terwijl de wateren links en rechts van hen een wand vormden.

Zo redde de Heer op deze dag Israël uit de greep van Egypte;
Israël zag de Egyptenaren dood op de kust liggen.
Toen Israël het machtige optreden van de Heer tegen Egypte
gezien had,
kreeg het volk ontzag voor de Heer:
zij stelden vertrouwen in de Heer en in Mozes zijn dienaar.

Toen hieven Mozes en de Israëlieten
ter ere van de Heer een lied aan.

Antwoordpsalm                                                     Ex. 15, 1-2ab.2cd-4, 5-6, 17-18

Keervers
De Heer bezing ik, de overwinnaar.

De Heer bezing ik, de overwinnaar,
paarden en ruiters dreef hij in zee.
De Heer is mijn kracht, Hem dank ik mijn redding,
de Heer is mijn God, voor Hem is mijn lied.

De God van mijn vaderen, hem zal ik prijzen,
een machtig strijder, zijn naam is de Heer.
Farao’s wagens, zijn legers verdronken,
de Rietzee verzwolg de keur van zijn volk.

De golven zijn over hen heen geslagen,
zij zijn als een steen in de diepte gestort.
Uw hand, Heer, die machtiger is dan de mensen,
uw hand heeft de vijand ten val gebracht.

Gij hebt hen gebracht naar uw eigen bezit,
geplant op de berg waar Gij zelf wilde wonen;
De heilige plaats, Heer, die Gij hadt gemaakt:
de Heer zal daar heersen voor altijd en eeuwig.

LEZING 3                                                                 Jes. 54, 5-14
Met een eeuwige liefde heeft uw Heer zich over u ontfermd.

Uit de profeet Jesaja

Uw bruidegom, Hij is uw Schepper;
zijn Naam is: Heer van de hemelse machten;
Hij wordt genoemd: uw Verlosser,
Israëls Heilige, God van hemel en aarde!

Een verlaten, zielsbedroefde vrouw zijt gij
maar de Heer roept u weer bij uw naam.
Want – zo zegt uw God –
kan iemand de geliefde van zijn jeugd wel verstoten?
In een plotselinge opwelling heb Ik u in de steek gelaten
maar met een grote barmhartigheid zoek Ik u weer op.
In een vlaag van toorn
heb Ik voor een ogenblik mijn aangezicht van u afgewend
maar – zo spreekt de Heer, uw Verlosser –
met een eeuwige liefde ontferm Ik Mij weer over u.

Zoals Ik ten tijde van Noach gezworen heb
dat de wateren de aarde nooit meer zouden bedekken,
zo zweer Ik nu nooit meer op u vertoornd te zijn
en u nooit meer te bedreigen.
Want de bergen mogen wankelen,
de heuvels schudden
maar mijn trouw jegens u zal niet wankelen
en mijn verbond van liefde niet breken,
zegt de Heer die u  barmhartig is.

Ongelukkige Stad, door stormen geplaagd en troosteloos,
zie, uw grondvesten leg Ik met jaspis,
uw fundamenten met saffier;
uw tinnen maak Ik van robijnen,
uw poorten van karbonkels,
uw muren van kostbare stenen.
Uw kinderen zullen door de Heer onderricht worden
en een diepe vrede valt uw zonen ten deel.
Gij zult gegrondvest zijn op gerechtigheid:
weet u dus vrij van onderdrukking:
gij hebt niets te vrezen!
En vrij van verschrikking:
want geen verschrikking zal u nog ooit overvallen!

Antwoordpsalm                                      Ps. 30(29), 2 en 4, 5-6, 11 en 12a en 13b

Keervers
U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd.

U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd,
Gij hebt mijn vijanden niet laten zegevieren.
Heer, uit het dodenrijk hebt Gij mijn ziel verlost,
Gij hebt mij losgemaakt van die ten grave dalen.

Bezingt de Heer dan met mij, al zijn vromen,
en dankt zijn Naam die hoogverheven is.
Zijn toorn duurt kort, maar zijn genade levenslang,
de avond brengt geween, de ochtend blijdschap.

Heer, luister en ontferm U over mij,
mijn God, sta mij terzijde met uw hulp.
Gij hebt mijn rouwklacht in een vreugdedans veranderd,
U zal ik loven, heer mijn God, in eeuwigheid.

De bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan De Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007.
Overwegingen uit Liturgische suggesties bij de zondagse eucharistieviering.

Goede Vrijdag

EERSTE LEZING                                            Jes.  52, 13-53,12
Hij werd mishandeld om onze misdaden.

Uit de profeet Jesaja

Zie, mijn dienaar zal succesvol handelen,
hij zal worden verhoogd en verheven en zeer verheerlijkt.
Zoals velen over hem ontsteld hebben gestaan,
zo misvormd was hij, zo onmenselijk van voorkomen,
en zijn schoonheid beneden die van mensenkinderen.
Zo zal hij vele volkeren slaan met verbazing,
koningen zullen hun mond voor hem sluiten,
want wat hun niet verteld is, aanschouwen zij
en wat zij niet hebben gehoord, zien zij in.
Wie kon geloven wat wij hebben gehoord
en over wie is de arm van de Heer zichtbaar geworden ?

Hij is geprezen als een alleenstaande loot
en als een wortel uit dorre grond;
hij had gestalte noch luister
zodat wij naar hem konden zien,
geen voorkomen zodat wij hem zouden kunnen begeren.
Veracht en door mensen verstoten,
Man van smarten en door lijden gerijpt;
als een die zijn gelaat voor ons heeft verborgen,
veracht en door ons niet geteld.

Toch waren het onze pijnen die hij droeg
en onze smarten die hij op zich nam.
Wij daarentegen beschouwden hem als een getroffene,
als iemand die door God is geslagen en vernederd.
Hij is echter doorboord om onze zonden,
mishandeld om onze misdaden,
want op hem rust de straf voor ons heil
en door zijn striemen is er genezing voor ons.
Wij allen dwaalden als een kudde,
ieder ging zijn eigen weg;
de Heer liet op hem neerkomen
de misdaad van ons allen.
Men mishandelde hem en hij heeft het aanvaard,
hij heeft zijn mond niet geopend.
Als het lam dat naar de slachtbank geleid wordt
en als het schaap dat voor zijn scheerder verstomt,
zo heeft hij zijn mond niet geopend.

Door een gewelddadige rechtspraak is hij weggerukt.
Wie is er nog die denkt aan zijn leven!
Hij is immers weggenomen uit het land der levenden,
om de zonden van mijn volk tot de dood toe geslagen.
Men geeft hem een graf bij de misdadigers
en bij de rijken een rustplaats
ofschoon hij geen onrecht gepleegd heeft
en er geen bedrog is geweest in zijn mond.

Het heeft de Heer behaagd hem met slagen te pijnigen.
Al brengt hij zichzelf ten offer,
toch zal hij een nageslacht zien, zijn dagen verlengen
en de wens van de Heer zal door zijn hand vervuld worden.
Om zijn zwoegen zal hij licht zien en worden verzadigd.
Door zijn inzicht zal mijn dienaar als rechtvaardige
velen rechtvaardigen
en hun misdaden zal hij op zich laden.

Daarom zal Ik hem deel geven onder de groten,
en met machtigen zal hij de buit verdelen
omdat hij zijn ziel prijsgaf aan de dood
en onder de zondaars gerekend is.
Hij draagt immers de zonden van velen
en is voor de zondaars een voorspraak.

Antwoordpsalm                              Ps. 31(30), 2 en 6, 12-13, 15-16, 17 en 25

Keervers
Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest.

Bij U, Heer, zoek, ik mijn toevlucht,
stel mij toch nimmer teleur.
Rechtvaardige God, bevrijd mij.
Heer, in uw handen beveel ik mijn geest,
Gij zijt mijn verlosser, getrouwe God.

Mijn vijanden drijven de spot met mij,
mijn buren lachen mij uit.
Mijn vrienden schrikken als zij mij zien,
op straat ontlopen zij mij.
Men is mij vergeten als was ik dood,
ik ben als gebroken huisraad.

Toch blijf ik op U vertrouwen, Heer,
steeds zeg ik: Gij zijt mijn God.
Gij hebt mijn lot in uw hand,
bevrijd mij van mijn vervolgers.

Laat over uw dienaar uw aanschijn lichten,
red mij door uw genade.
Schept moed en weest onverschrokken,
gij allen die hoopt op de Heer.

TWEEDE LEZING                                            Hebr. 4, 14-16; 5, 7-9
Hij heeft gehoorzaamheid geleerd en is voor allen die Hem gehoorzamen
oorzaak geworden van eeuwig heil.

Uit de brief aan de Hebreeën

Broeders en zusters,

Nu wij een verheven hogepriester hebben,
een die de hemelen is doorgegaan,
Jezus, de Zoon van God,
nu moeten wij vasthouden aan onze belijdenis.
Want wij hebben een hogepriester
die in staat is mee te voelen met onze zwakheden.
Hij werd zelf op allerlei manieren op de proef gesteld,
precies zoals wij, afgezien dan van de zonde.
Laten wij daarom vrijmoedig naderen
tot de troon van Gods genade,
om barmhartigheid en genade te verkrijgen
en tijdige hulp.

In de dagen van zijn sterfelijk leven
heeft Christus onder luid geroep en geween
gebeden en smekingen opgedragen aan God
die Hem uit de dood kon redden.
Om zijn vroomheid is Hij verhoord:
hoewel Hij Gods Zoon was,
heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd;
en toen Hij het einde had bereikt,
is Hij voor allen die Hem gehoorzamen,
oorzaak geworden van eeuwig heil.

Vers voor het evangelie                                                Fil. 2, 8-9

Lof en eer zij U, Heer Jezus.
Christus is voor ons gehoorzaam geworden tot de dood,
tot de dood aan een kruis.
Daarom heeft God Hem hoog verheven
en Hem de naam verleend die boven alle namen is.
Lof en eer zij U, Heer Jezus.

EVANGELIE                                                     Joh. 18, 1-19,42
Het lijden van onze Heer Jezus Christus.

Het lijdensverhaal van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes

In die tijd
ging Jezus met zijn leerlingen naar buiten,
naar de overkant van de beek Kedron.
Daar was een boomgaard die Hij met zijn leerlingen binnenging.
Maar ook Judas die Hem zou overleveren, kende deze plaats
omdat Jezus er dikwijls met zijn leerlingen was samengekomen.
Zo kwam Judas daarheen
met de afdeling soldaten
en met dienaars van de hogepriesters en Farizeeën,
voorzien van lantaarns, fakkels en wapens.
Jezus, die alles wist wat over Hem ging komen,
trad naar voren en zei tot hen:
“Wie zoekt gij?”
Zij antwoordden Hem:
“Jezus de Nazoreeër.”
Jezus zei hun:
“Dat ben Ik.”
Ook Judas, zijn verrader, bevond zich bij hen.
Nauwelijks had Jezus hun gezegd: Dat ben Ik,
of zij weken achteruit en vielen op de grond.
Nog eens vroeg Hij hun:
“Wie zoekt gij?”
Zij zeiden:
“Jezus de Nazoreeër.”
Jezus antwoordde:
“Ik heb u gezegd dat Ik het ben.
“Als gij Mij zoekt, laat deze mensen dan gaan.”
Vervuld moest worden wat Hij gezegd had:
Niemand van hen die Gij Mij gegeven hebt,
liet Ik verloren gaan.
Maar Simon Petrus had een zwaard bij zich.
Hij trok het en verwondde daarmee de knecht van de hogepriester
door hem het rechteroor af te slaan.
De naam van die knecht was Malchus.
Jezus echter sprak tot Petrus:
“Steek dat zwaard in de schede;
zou Ik de beker niet drinken
die mijn Vader Mij gegeven heeft?”

De afdeling met de bevelhebber en de dienaars van de joden
grepen toen Jezus vast, boeiden Hem
en brachten Hem naar Annas.
Deze was namelijk de schoonvader van Kajafas
die dat jaar hogepriester was,
dezelfde Kajafas die aan de joden de raad had gegeven:
Het is beter dat er één mens sterft voor het volk.
Simon Petrus en nog een andere leerling volgden Jezus.
Die leerling nu was een bekende van de hogepriester
en zo ging hij tegelijk met Jezus
het paleis van de hogepriester binnen,
terwijl Petrus buiten de poort bleef staan.
Die andere leerling, de bekende van de hogepriester,
kwam naar buiten,
sprak met de portierster en bracht Petrus naar binnen.
Het meisje dat aan de poort stond, vroeg Petrus:
“Ben je ook niet een van de leerlingen van die man ?”
Hij zei:
“Welneen.”
Omdat het koud was, hadden de knechten en dienaars
een houtskoolvuur aangelegd en stonden zich te warmen.
Ook Petrus stond bij hen en warmde zich.
De hogepriester
ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en over zijn leer.
Jezus antwoordde hem:
“Ik heb openlijk tot de wereld gesproken.
“Ik heb altijd onderricht gegeven
in een synagoge of in de tempel
waar alle joden bijeenkomen
en er is niets wat Ik in het geheim heb gesproken.
“Waarom ondervraagt gij Mij?
“Ondervraag de mensen
die gehoord hebben wat Ik hun heb verkondigd.
“Die weten goed wat Ik heb gezegd.”
op dit woord gaf een van de dienaars die naast Hem stond,
Jezus een klap in het gezicht en voegde Hem toe:
“Antwoordt Gij zo de hogepriester ?”
Jezus antwoordde hem:
“Indien Ik iets verkeerds gezegd heb,
verklaar dan wat er verkeerd in was;
maar indien het goed was,
waarom slaat gij Mij?”
Daarop zond Annas Hem geboeid naar de hogepriester Kajafas.

Simon Petrus stond zich te warmen toen iemand hem vroeg:
Ben ook jij niet een van zijn leerlingen?”
Hij ontkende het en zei:
“Welneen.”
Maar een van de knechten van de hogepriester,
een bloedverwant van de man
wie Petrus het oor had afgeslagen, zei:
“Heb ik je niet in de boomgaard bij Hem gezien?”
Petrus ontkende het opnieuw
en meteen begon er een haan te kraaien.

Toen brachten ze Jezus
van het huis van Kajafas naar het pretorium.
Het was vroeg in de morgen.
Zelf gingen zij het pretorium niet binnen
want ze moesten het paasmaal kunnen eten
en mochten zich daarom niet verontreinigen.
Daarom kwam Pilatus naar buiten en vroeg hun:
“Welke beschuldiging brengt gij tegen deze man in?”
Zij gaven hem ten antwoord:
“Als dit geen misdadiger was,
zouden wij Hem niet aan u hebben overgeleverd.”
Daarop zei Pilatus:
“Neemt Hem dan zelf en vonnist Hem volgens uw Wet!”
De joden antwoordden hem:
“Wij missen het recht om iemand ter dood te brengen.”
Zo zou Jezus’ woord in vervulling gaan
waarmee Hij had aangeduid welke dood Hij zou sterven.
Nu ging Pilatus het pretorium binnen,
riep Jezus bij zich en zei tot Hem:
“Zijt Gij de koning der joden?”
Lezus antwoordde hem:
“zegt gij dit uit uzelf
of hebben de anderen u over Mij gesproken?”
Pilatus gaf ten antwoord:
“Ben ik soms een jood?
“Uw eigen volk en de hogepriesters
hebben U aan mij overgeleverd.
“Wat hebt Gij gedaan?”
Jezus antwoordde:
“Mijn koningschap is niet van deze wereld.
“Zou mijn koningschap van deze wereld zijn,
dan zouden mijn dienaars er wel voor gestreden hebben
dat Ik niet aan de joden werd uitgeleverd.
“Mijn koningschap is evenwel niet van hier.”
Pilatus hernam:
“Gij zijt dus toch koning?”
Jezus antwoordde:
“Ja, koning ben Ik.
“Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen,
om getuigenis af te leggen van de waarheid.
“Alwie uit de waarheid is, luistert naar mijn stem.”
Pilatus zei tot Hem:
“Wat is waarheid?”
Na die woorden ging hij weer naar buiten tot de joden en zei:
“Ik vind hoegenaamd geen schuld in Hem.
“Maar er bestaat onder u de gewoonte
dat ik met Pasen iemand vrijlaat.
“Wilt gij dus dat ik u de koning der joden vrijlaat?”
Toen begonnen ze opnieuw te schreeuwen:
“Neen, die niet
maar Barabbas!”
Barabbas was een rover.

Toen liet Pilatus Jezus geselen.
De soldaten vlochten een kroon van doorntakken,
zetten Hem die op het hoofd
en wierpen Hem een purperen mantel om.
Ze traden op Hem toe en zeiden:
“Gegroet, koning der joden!”
En zij sloegen Hem in het gezicht.
Pilatus ging weer naar buiten en zei tot hen:
“Ziehier, ik breng Hem naar buiten om u te doen weten
dat ik volstrekt geen schuld in Hem vind.”
Jezus kwam dus naar buiten
terwijl Hij nog de doornenkroon en de purperen mantel droeg.
Pilatus zei tot hen:
“Ziehier de mens.”
Maar toe de hogepriesters en dienaars Hem zagen,
schreeuwden ze:
“Kruisigen, kruisigen!”
Pilatus zei hun:
“Neemt gij Hem dan en kruisigt Hem
want ik vind geen schuld in Hem.”
De joden antwoordden hem:
“Wij hebben een Wet
en volgens die Wet moet Hij sterven
omdat Hij zich voor Gods Zoon heeft uitgegeven.”
Toen Pilatus dit hoorde, werd hij nog meer bevreesd.
Hij ging het pretorium weer binnen en sprak tot jezus:
“Waar zijt Gij vandaan?”
Jezus gaf hem echter geen antwoord.
Daarom zei Pilatus:
“Gij spreekt niet tegen mij?
“Weet Ge dan niet dat ik de macht heb om vrij te spreken
maar ook de macht heb om U te kruisigen?”
Jezus antwoordde:
Ge zoudt volstrekt geen macht over Mij hebben
als u die niet van boven gegeven was.
“Daarom
is de zonde van hem die Mij aan u heeft overgeleverd groter.”

Van dit ogenblik af
wilde Pilatus ertoe overgaan Hem vrij te laten.
Maar de joden schreeuwden:
“Als ge die man vrijlaat, zijt ge geen vriend van de keizer.
“Wie zich voor koning uitgeeft,
komt in verzet tegen de keizer.”
Toen Pilatus hen dit hoorde roepen,
liet hij Jezus naar buiten brengen
en ging op de rechterstoel zitten,
op de plaats die Litostrotos heet, in het Hebreeuws Gabbata.
Het was de voorbereidingsdag voor Pasen,
ongeveer het zesde uur.
Hij zei tot de joden:
“Hier is uw koning.”
Maar zij schreeuwden:
“Weg, weg met Hem! Kruisig Hem!”
Pilatus vroeg:
“Zal ik dan uw koning kruisigen?”
De hogepriesters antwoordden:
“Wij hebben geen andere koning dan de keizer!”
Toen leverde hij Hem aan hen uit om de kruisdood te ondergaan,
en zij namen Hem over.

Zelf zijn kruis dragend
trok Jezus de stad uit naar wat de Schedelplaats heet,
in het Hebreeuws Golgota.
Daar sloegen zij Hem aan het kruis,
en met Hem nog twee anderen,
aan elke kant een en Jezus in het midden.
Pilatus had ook een opschrift laten maken
en op het kruis doen aanbrengen.
Het luidde: Jezus, de Nazoreeër,
de koning van de joden.
Vele joden lazen dit opschrift,
want de plaats waar Jezus gekruisigd werd,
lag dicht bij de stad.
Het stond er in het Hebreeus, het Latijn en het Grieks.
De hogepriesters van de joden nu zeiden tot Pilatus:
Ge moest er niet op zetten: ‘de koning van de joden’ maar:
‘Hij heeft gezegd: Ik ben de koning van de  joden’.”
Pilatus antwoordde:
” Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven.”

Toen de soldaten Jezus gekruisigd hadden,
namen ze zijn kleren en deelden ze in vieren,
voor iedere soldaat een deel.
Ze namen ook de lijfrok
die echter zonder naad was, aan één stuk geweven van bovenaf.
Daarom zeiden ze tot elkaar:
“Laten we die niet scheuren
maar er om loten wie hem krijgt.”
Aldus moest de Schrift vervuld worden:
Zij verdeelden mijn kleren onder elkaar
en dobbelden om mijn gewaad.

Terwijl de soldaten hiermee bezig waren,
stonden bij Jezus’ kruis zijn moeder, de zuster van zijn moeder,
Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena.
Toen Jezus zijn moeder zag
en naast haar de leerling die Hij liefhad,
zei Hij tot zijn moeder:
“Vrouw, ziedaar uw zoon.”
Vervolgens zei Hij tot de leerling:
“Ziedaar uw moeder.”
En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich in huis.

Hierna, wetend dat nu alles was volbracht,
zei Jezus, opdat de Schrift vervuld zou worden:
“Ik heb dorst.”
Er stond daar een kruik vol zure wijn.
Ze doopten er een spons in,
Staken die op een hysopstengel en brachten die aan zijn mond.
Toen Jezus van de zure wijn genomen had, zei Hij:
“Het is volbracht.”
Daarop boog Hij het hoofd en gaf de geest.

(Hier knielen allen gedurende enige tijd.)

Aangezien het voorbereidingsdag was
en de joden niet wilden
dat de lichamen op sabbat aan het kruis bleven
-het was bovendien een grote sabbat-
vroegen zij aan pilatus verlof
de benen van de gekruisigden te breken en hen weg te nemen.
Daarom kwamen de soldaten
en sloegen
zowel bij de ene als bij de andere die met Hem was gekruisigd,
de benen stuk.
Toen zij echter bij Jezus kwamen en zagen dat Hij reeds dood was,
sloegen zij Hem de benen niet stuk,
maar een van de soldaten doorstak zijn zijde met een lans;
terstond kwam er bloed en water uit.
Die het gezien heeft, getuigt hiervan;
zijn getuigenis is waar
en hij weet dat hij de waarheid zegt,
opdat ook gij zoudt geloven.
Dit is gebeurd opdat de Schrift zou vervuld worden:
“Van zijn gebeente zal niets worden verbrijzeld”,
terwijl nog een ander Schriftwoord zegt:
“Zij zullen opzien naar Hem die zij hebben doorstoken”.

Jozef van Arimatéa,
die een leerling was van Jezus
maar in het geheim uit vrees voor de joden,
vroeg daarna aan Pilatus
het lichaam van Jezus te mogen wegnemen.
Toen Pilatus dit had toegestaan,
ging hij dus heen en nam het lichaam weg.
Nikodémus, die Hem vroeger ‘s nachts bezocht had, kwam ook
en bracht een mengsel van mirre en aloë mee,
ongeveer honderd pond.
Zij namen het lichaam van Jezus
en wikkelden het met de welriekende kruiden in zwachtels,
zoals bij een joodse begrafenis gebruikelijk is.
Op de plaats waar Hij gekruisigd werd, lag een tuin
en in die tuin een nieuw graf
waarin nog nooit iemand was neergelegd.
Vanwege de voorbereidingsdag van de joden
en omdat het graf dichtbij was,
legden zij Jezus daarin neer.

De bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan De Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007.
Overwegingen uit Liturgische suggesties bij de zondagse eucharistieviering.

 

Witte Donderdagavond

Openingswoord
Deze avond staan wij dicht bij het Laatste Avondmaal,
bij de maaltijd waar Jezus vroeg:
‘Blijf dit doen om Mij te gedenken’.
Deze maaltijd wil leven brengen,
nieuw leven voor de wereld,
nieuw leven voor onze geloofsgemeenschappen,
en nieuw leven voor ons.
Bidden wij tot onze Heer, dat Hij aanwezig komt in ons midden.

EERSTE LEZING                                                      Ex. 12, 1-8. 11-14
Voorschriften voor het eten van het paaslam.

Uit het Boek Exodus

In die dagen richtte de Heer het woord tot Mozes en Aäron
in Egypte en sprak:

“Deze maand moet gij beschouwen als beginmaand,
als de eerste maand van het jaar.
“Maak aan heel de gemeenschap van Israël het volgende bekend:

“Op de tiende van deze maand
moet ieder gezin een lam uikiezen,
ieder huis een lam.
“Als een gezin te klein is voor een lam, dan moeten ze,
rekening houdend met het aantal personen,
samen doen met hun naaste buurman.
“Bij het verdelen van het lam
moet er rekening gehouden worden met ieders eetlust.
“Het lam moet gaaf zijn,
van het mannelijk geslacht en eenjarig.
“Ge kunt er een schaap of een geit voor nemen.
“Ge moet de dieren vasthouden
tot aan de veertiende van de maand.
“Dan moet heel de verzamelde gemeenschap van Israël
ze slachten in de avondschemering.
“Vervolgens moet gij wat bloed nemen en dat uitstrijken
over de beide deurposten en over de bovenbalk van de deur
van alle huizen waar het lam gegeten wordt.
“In diezelfde nacht moet het vlees gegeten worden,
op het vuur gebraden.
“Het moet gegeten worden met ongezuurd brood
en bittere kruiden.
“En dit is de wijze waarop gij het lam moet eten:
uw lendenen omgord, uw voeten geschoeid
en uw stok in de hand.
“Haastig moet ge het eten
want het is pasen voor de Heer.
“Deze nacht zal Ik door Egypte gaan
en alle eerstgeborenen van Egypte, zowel mensen als dieren
zal Ik slaan.
“Aan alle goden van Egypte zal Ik het vonnis voltrekken.
“Maar het bloed aan de huizen zal een teken zijn
dat gij daar woont.
“Als Ik het bloed aan uw huizen zie,
zal Ik u voorbijgaan.
“Geen vernietigende plaag zal u treffen als Ik Egypte sla.
“Deze dag moet gij tot een gedenkdag maken,
ge moet hem vieren als een feest ter ere van de Heer.
“Van geslacht tot geslacht moet ge hem
als een eeuwige instelling vieren.”

Antwoordpsalm                                   Ps. 116(115), 12-13, 15-16bc, 17-18

Keervers
De beker der zegening geeft gemeenschap met het bloed van Christus.

Hoe kan ik mijn dank betuigen
voor al wat de Heer mij gaf?
De beker des heils zal ik nemen,
aanroepen de naam van de Heer.

Want kostbaar is in het oog van de Heer
het sterven van zijn getrouwen.
O Heer, ik ben uw dienaar,
Gij hebt mijn boeien geslaakt.

U zal ik een lofoffer brengen,
aanroepen de naam van de Heer.
Ik zal mijn geloften volbrengen
waar heel zijn volk het ziet.

TWEEDE LEZING                                                     1 Kor. 11,23-26
Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des heren.

Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen
van Korinte

Broeders en zusters,

Zelf heb ik van de heer de overlevering ontvangen
die ik u op mijn beurt heb doorgegeven:
dat de Heer Jezus
in de nacht waarin Hij werd overgeleverd,
brood nam,
en na gedankt te hebben het brak
en zei:
“Dit is mijn lichaam voor u.
“Doet dit tot mijn gedachtenis.”
Zo ook nam Hij na de maaltijd de beker
met de woorden:
“Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed.
“Doet dit
elke keer dat gij hem drinkt,
tot mijn gedachtenis.”

Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt,
verkondigt gij de dood des Heren
totdat Hij wederkomt.

Vers voor het evangelie                                    Joh. 13,34

Lof en eer zij U, Heer Jezus.
Een nieuw gebod geef Ik u, zegt de Heer,
dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad.
Lof en eer zij U, Heer Jezus.

EVANGELIE                                                         Joh. 13,1-15
Hij gaf een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe.

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens
Johannes

Het paasfeest was op handen.
Jezus,
die wist dat zijn uur gekomen was
om uit deze wereld over te gaan naar de Vader,
en die de zijnen in de wereld bemind had,
gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe.

Onder de maaltijd,
toen de duivel reeds
aan Judas Iskariot, de zoon van Simon,
het plan had ingegeven om Hem over te leveren,
stond Jezus van tafel op.
In het bewustzijn
dat de Vader Hem alles in handen had gegeven
en dat Hij van God was uitgegaan
en naar god terugkeerde,
legde Hij zijn bovenkleren af,
nam een linnen doek en omgordde zich daarmee.
Daarop goot Hij water in het wasbekken
en begon de voeten van de leerlingen te wassen
en ze met de doek waarmee Hij omgord was, af te drogen.

Zo kwam Hij bij Simon Petrus
die echter tot Hem zei:
“Heer, wilt Gij mij de voeten wassen ?”
Jezus gaf Hem ten antwoord:
“Wat Ik doe begrijpt ge nu nog niet
maar later zult gij het inzien.”
Toe zei Petrus tot Hem:
“Nooit in der eeuwigheid zult Gij mij de voeten wassen!”
Jezus antwoordde Hem:
“Als gij u niet door Mij laat wassen,
kunt gij mijn deelgenoot niet zijn.”
Daarop zei Simon Petrus tot Hem:
“Heer, dan niet alleen mijn voeten
maar ook mijn handen en hoofd.”
Maar Jezus antwoordde:
“Wie een bad heeft genomen, behoeft zich niet meer te wassen
tenzij de voeten,
hij is immers helemaal rein.
“Ook gij zijt rein,
ofschoon niet allen.”
Hij wist immers wie Hem zou overleveren.
Daarom zei Hij:
“Niet allen zijt gij rein.”

Toe Hij dan hun voeten had gewassen,
zijn bovenkleren had aangetrokken
en weer aan tafel was gegaan,
sprak Hij tot hen:
“Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb?
“Gij spreekt Mij aan als Leraar en Heer,
en dat doet gij terecht, want dat ben Ik.
“Maar als Ik,
de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen,
dan behoort ook gij elkaar de voeten te wassen.
“Ik heb u een voorbeeld gegeven
opdat gij zoudt doen zoals Ik u gedaan heb.”

De bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan De Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007.
Overwegingen uit Liturgische suggesties bij de zondagse eucharistieviering.

 

 

 

Dinsdag in de goede week

Overweging
Bijna woordelijk komt de aankondiging van het verraad overeen met deze uit Marcus en Matteüs. De huivering van Jezus werd reeds vermeld toen Hij naar Lazarus’ graf ging, en nog eens in 12,27. De tekst is provocerend zoals hij tot de aanwezigen wordt gericht. Maar hier last Johannes opnieuw symboliek in: de verrader wordt weggezonden en de scène eindigt met de vaststelling: het was nacht. Judas is het rijk der duisternis binnengetreden.

EERSTE LEZING                                                                    Jes. 49, 1-6
Ik maak u tot een licht voor de heidenen, zodat mijn heil tot de grenzen der aarde zal gaan.

Uit de Profeet Jesaja

Gij eilanden, luistert naar mij !
Spitst uw oren, verre volken !
Van de moederschoot af heeft de Heer mij geroepen,
mijn naam heeft Hij al genoemd van de moederschoot af.
Hij heeft van mijn mond een scherpsnijdend zwaard gemaakt
en mij beschut met de schaduw van zijn hand.
Hij heeft mij een spitse pijl gemaakt
en mij in zijn koker geborgen.
Hij heeft mij gezegd :
“Mijn dienaar zijt gij,
Israël, door wie Ik mijn glorie ga vinden.”
Maar ik zei :
“Vruchteloos heb ik gezwoegd,
mijn kracht verging in leegte en wind,
maar toch behartigt de Heer mijn recht,
en komt mijn beloning van God.”
Thans echter heeft de Heer gesproken,
die mij van de moederschoot af tot zijn dienaar gevormd heeft
om Jakob terug te brengen naar Hem
en Israël van de ondergang te redden.
Ik sta bij de Heer in ere
en mijn God is mijn sterkte.
Hij heeft mij gezegd :
“Gij zijt niet alleen mijn dienaar
om Jakobs stammen op te richten
en de gespaarden van Israël terug te brengen.
“Ik maak u nu ook tot een licht voor de heidenen,
zodat mijn heil tot de grenzen der aarde zal gaan.”

TUSSENZANG                                      Ps. 71(70), 1-2, 3-4a, 5-6ab, 15, 17

Ik zal uw rechtvaardigheid prijzen.

Tot U, Heer, neem ik mijn toevlucht,
stel mij toch nimmer teleur.
Gij zijt rechtvaardig, red en bevrijd mij,
luister en kom mij te hulp.

Wees mij een vluchtoord, een veilige plaats ;
mijn rots en mijn burcht zijt Gij altijd geweest.
Bevrijd mij, mijn God, uit de handen der zondaars.

Want Gij, mijn God, Gij zijt mijn verwachting,
mijn hoop zijt Gij, Heer, sinds mijn vroegste jeugd.
Vanaf de moederschoot steun ik op U,
Gij waart mijn beschermer sinds mijn geboorte.

Ik zal uw rechtvaardigheid prijzen,
uw bijstand de hele dag.
Van jongsaf heb ik het ondervonden,
en nu nog prijs ik uw daden.

VERS VOOR HET EVANGELIE

Brengen wij hulde aan onze Koning.
Gehoorzaam aan de Vader
werd Hij weggebracht naar het kruis,
als een argeloos lam dat naar de slachtbank wordt geleid.

EVANGELIE                                                         Joh. 13, 21-33.36-38
Eén van u zal Mij overleveren. Nog eer de haan kraait zult gij Mij driemaal verloochend hebben.

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens
Johannes

In die tijd toen Jezus met zijn leerlingen aan tafel aanlag
werd Hij ontroerd en bevestigde :
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u :
een van u zal Mij overleveren.”
De leerlingen keken elkaar aan,
in het onzekere wie Hij bedoelde.
Een van de leerlingen,
degene die door Jezus bemind werd,
lag dicht tegen Jezus aan.
Simon Petrus gaf hem een teken en vroeg hem :
“Wie bedoelt Hij?”
Toen leunde deze tegen Jezus’ borst en zei :
“Heer, wie is het?”
Jezus antwoordde :
“Hij is het
aan wie Ik het stuk brood zal geven dat Ik ga indopen.”
Na het stuk brood te hebben ingedoopt
reikte Hij het toe aan Judas Iskariot.
En toen Judas dit had aangenomen
voer de satan in hem.
Jezus zei hem :
“Wat gij te doen hebt
doe dat spoedig.”
Maar niemand van de aanliggenden
begreep waarom Hij dit tot hem zei.
Omdat Judas de beurs hield,
meenden sommigen dat Jezus hem opdroeg :
Koop wat wij voor het feest nodig hebben,
of dat hij iets aan de armen moest geven.
Toen hij het stuk brood had aangenomen
ging hij terstond weg.
Het was nacht.

Na zijn vertrek zei Jezus :
“Nu is de Mensenzoon verheerlijkt
en God is verheerlijkt in Hem.
“Als God in Hem verheerlijkt is
zal God ook Hem in zichzelf verheerlijken,
ja, Hij zal Hem spoedig verheerlijken.
“Kindertjes, nog maar kort zal Ik bij u zijn.
“Gij zult Mij zoeken, en zoals Ik tot de Joden gezegd heb :
Waar Ik heenga kunt gij niet komen,
zo zeg Ik het thans tot u.
Simon Petrus zei Hem :
“Heer, waar gaat Gij naar toe ?”
Jezus gaf hem ten antwoord :
“Waar Ik heenga kunt gij Mij nu niet volgen,
later wel.”
Petrus vroeg Hem :
“Heer, waarom kan ik U niet terstond volgen ?
“Mijn leven zal ik voor U geven.”
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u :
Nog eer de haan kraait
zult gij Mij driemaal verloochend hebben.”

De bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan De Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007.
Overwegingen uit Liturgische suggesties voor de weekdagen.

Maandag in de goede week

Overweging
Vandaag horen we een verhaal dat ook Matteüs en Marcus vermelden. De plaats is Bethanië, het tijdstip heel dicht bij het Paasfeest. Er is het huis van Simon, de melaatse, er is heel kostbare nardusbalsem, volgens Marcus wel driehonderd denariën waard. Er is de verwijzing naar de armen en naar het balsemen van het dode lichaam. Maar dan wordt Maria degene die Jezus’ voeten wast en droogt met de haren. De ontstemden worden hier vervangen door de figuur van Judas, en tenslotte voegt Johannes eraan toe dat gans het huis vervuld werd van de geur. Alles beklemtoont de uitzonderlijke identiteit van Jezus. De tekst roept ons op te beseffen wie nu in ons midden komt.

EERSTE LEZING                                                       Jes. 42, 1-7
Hij roept niet en op straat verheft hij zijn stem niet.

Uit de Profeet Jesaja

Zo spreekt de Heer :
“Dit is mijn Dienaar die Ik ondersteun,
mijn uitverkorene in wie Ik behagen schep :
mijn geest stort Ik over hem uit,
gerechtigheid laat hij stralen over de volken.
“Hij roept niet, hij schreeuwt niet
en op straat verheft hij zijn stem niet.
“Het geknakte riet zal hij niet breken,
de kwijnende vlaspit niet doven,
in waarheid zal hij de gerechtigheid laten stralen.
“Onvermoeid en ongebroken zal hij op aarde gerechtigheid laten zegevieren :
de verre kusten zien uit naar zijn leer.”
Zo spreekt God de Heer,
Hij, die het uitspansel schiep en het spande,
die de aarde en haar gewassen uitspreidde,
die de mensen daarop adem gaf
en een geest aan allen die er zich bewegen :
“Ik, de Heer, roep u in gerechtigheid,
Ik neem u bij de hand en waak over u
en maak u voor de mensen tot het teken van mijn verbond
en tot een licht voor de volken.
“Blinden zult gij de ogen openen,
gevangenen uit hun kerker bevrijden
en uit de gevangenis allen die in duisternis zitten.”

TUSSENZANG                                                  Ps. 27(26), 1, 2, 3, 13-14

De Heer is mijn licht en mijn leidsman.

De Heer is mijn licht en mijn leidsman,
wie zou ik vrezen ;
de Heer is de schuts van mijn leven,
voor wie zou ik bang zijn ?

Al stormen boosdoeners aan om mij te verslinden ;
mijn vijanden struikelen, al mijn bestrijders bezwijken.
Al staan zij in slagorde voor mij, ik ben niet bevreesd,
al voeren zij oorlog met mij, toch blijf ik vertrouwen.

Ik reken er nog op tijdens mijn leven
de weldaden van de Heer te ervaren.
Ziet uit naar de Heer en houd dapper stand,
wees moedig van hart en vertrouw op de Heer.

VERS VOOR HET EVANGELIE

Brengen wij hulde aan onze Koning,
want Hij alleen heeft barmhartigheid betoond
voor onze schuld.

EVANGELIE                                                            Joh. 12, 1-11
Laat haar begaan. Zij heeft dit gebruik onderhouden vooruitlopend op mijn begrafenis.

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens
Johannes

Zes dagen voor Pasen kwam Jezus te Betanië,
waar Lazarus woonde
die Hij uit de doden had opgewekt.
Men gaf daar een maaltijd te zijner ere.
Marta bediende
en Lazarus was een van degenen die met Hem aanlagen.
Maria nu nam een pond nardusbalsem,
echte en heel kostbare,
zalfde daarmee Jezus’ voeten
en droogde ze met haar haren af.
Het huis hing vol balsemgeur.
Daarop zei Judas Iskariot, een van zijn leerlingen,
dezelfde die Hem zou overleveren :
“Waarom is die balsem niet voor driehonderd denaries verkocht
en het geld aan de armen gegeven?”
Hij zei dat niet omdat hij bezorgd was voor de armen,
maar omdat hij een dief was
en uit de beurs die hij bewaarde wegnam wat erin kwam.
Jezus echter zei :
“Laat haar begaan.
“Zij heeft dit gebruik onderhouden
vooruitlopend op de dag van mijn begrafenis.
“Want de armen houdt gij altijd bij u,
Mij echter niet altijd.”

In tussen waren heel veel Joden te weten gekomen
dat Jezus daar was
en kwamen erheen,
niet alleen omwille van Jezus
maar ook om Lazarus te zien
die Hij uit de doden had opgewekt.
De hogepriesters besloten toen ook Lazarus uit de weg te ruimen,
omdat om Hem veel Joden wegliepen en in Jezus geloofden.

De bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan De Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007.
Overwegingen uit Liturgische suggesties voor de weekdagen

Vrijdag vijfde week in de veertigdagentijd

Overweging

De twee lezingen zijn op elkaar afgestemd en de sfeer van de goede week is duidelijk aanwezig: “ontzetting overal”; “we brengen hem aan”. Het evangelie haakt daarop in: “De joden raapten stenen op om Jezus te stenigen.” De dreiging gaat crescendo en Jezus trekt zich terug over de Jordaan. Dit is geografisch belangrijk. Het gebied van Perea is voor Jezus veiliger. Maar Johannes geeft er ook een symbolische betekenis aan. Daar is alles begonnen met de activiteit van Johannes de Doper. Daar ging het ook om de vraag naar de Messias. Het is alsof Jezus pelgrimeert naar die plaats, vooraleer alles te volbrengen.

EERSTE LEZING                                           Jer. 20, 10-13
De Heer is bij mij als een machtig strijder.

Uit de Profeet Jeremia

Ik hoor velen fluisteren :
“Daar heb je ontzetting – overal.”
Breng hem aan, ja, we brengen hem aan.
Al mijn vrienden willen niets liever
dan mij ten val brengen.
Ze zeggen :
Misschien laat hij zich misleiden,
dan overmeesteren we hem
en kunnen we ons op hem wreken.
God de Heer is bij mij als een machtig strijder.
Mijn achtervolgers vallen neer, ze zullen niet overwinnen.
Ze worden diep beschaamd, nooit bereiken ze iets.
Hun schande duurt eeuwig, ze wordt nooit vergeten !
God van de hemelse machten,
die alles rechtvaardig onderzoekt,
die hart en nieren doorgrondt,
laat mij zien hoe Gij U op hen wreekt.
Ik heb immers mijn zaak in uw handen gelegd.
Zing een lied, een loflied voor de Heer uw God,
want Hij heeft het leven van de arme
uit de macht van de boosdoeners gered.

TUSSENZANG                                                     Ps. 18(17), 2-3a, 3bc-4, 5-6, 7

Ik wendde mij tot de Heer in mijn nood,
zijn oor ving mijn noodkreten op.

Heer, U heb ik lief, mijn sterkte zijt Gij,
mijn toevlucht, mijn burcht, mijn bevrijder.
Mijn God, de rots waar ik toevlucht vind.

Mijn schild, mijn behoud, mijn bescherming.
Wanneer ik de Heer aanroep, Hij zij geprezen,
dan doet geen vijand mij kwaad.

Want golven van doodsgevaar sloten mij in,
een stortvloed van onheil maakte mij angstig.
Het net van het dodenrijk hield mij gevangen,
de strik van de dood lag reeds om mij heen.

Toen wendde ik mij tot de Heer in mijn nood
en riep ik mijn God aan om hulp.
Hij hoorde mijn stem in zijn hoge paleis,
zijn oor ving mijn noodkreten op.

VERS VOOR HET EVANGELIE                                             Lc. 15,18

Ik ga weer naar mijn vader
en ik zal hem zeggen :
Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u.

EVANGELIE                                                            Joh. 10, 31-42
De Joden proberen Jezus opnieuw te grijpen, maar Hij stelt zich buiten hun bereik.

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens
Johannes

In die tijd raapten de Joden stenen op om Jezus te stenigen.
Maar Jezus zei hun :
“Ik heb voor uw ogen veel goede werken verrichtdie uit de Vader voortkomen ;
om welk van die werken wilt gij Mij stenigen ?”
De Joden gaven Hem ten antwoord :
” Niet om een goed werk stenigen wij U
maar om een godslastering :
dat Gij, een mens, Uzelf tot God maakt.”
Jezus antwoordde hun :
“Staat er niet in uw Wet geschreven :
Ik heb gezegd : gij zijt goden ?
“Zij heeft hen tot wie het woord Gods gericht werd
goden genoemd,
en de Schrift heeft bindende kracht.
“Maar waarom dan beschuldigt ge Mij,
die door de Vader geheiligd en in de wereld gezonden werd,
van godslastering als Ik Mijzelf Gods Zoon noem ?
“Als Ik de werken van mijn Vader niet doe
behoeft gij Mij niet te geloven,
maar zo Ik ze wel doe
gelooft dan die werken als ge Mij niet wilt geloven.
“Dan zult gij inzien en erkennen,
dat de Vader in Mij is en Ik in de Vader ben.”

Toen probeerden zij opnieuw Hem te grijpen
maar Hij stelde zich buiten hun bereik.
Hij ging terug naar de overkant van de Jordaan,
naar de plaats waar Johannes aanvankelijk gedoopt had
en bleef daar.
Velen kwamen tot Hem, want ze zeiden :
“Johannes heeft weliswaar geen enkel teken gedaan,
maar alles wat hij over deze man zei was waar.”
En velen begonnen daar in Hem te geloven.

De bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan De Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007.
Overwegingen uit Liturgische suggesties voor de weekdagen.

Donderdag vijfde week in de veertigdagentijd

Overweging

Jezus stelt Abraham tot model, want hij heeft, in tegenstelling tot de gesprekspartners, geloofd. Jezus laat zelfs vermoeden dat hij nog groter is dan Abraham. De kritische vraag luidt: ‘Zijt gij soms groter dan onze vader Abraham?’ Dat hebben we nog ergens gehoord: in het verhaal van de Samaritaanse bij de put van Jakob. Daar luidt de vraag: ‘Zijt Gij soms groter dan onze vader Jakob?’ De houding van de vrouw evolueert echter van schamper ongeloof naar groeiend geloof in Jezus. Vandaag zien we hoe het aanvankelijk spottend ongeloof omslaat in groeiende boosaardigheid. Het kruis is niet meer veraf.

EERSTE LEZING                                                         Gen. 17, 3-9
Gij zult de vader worden van een menigte volken.

Uit het Boek Genesis

In die tijd wierp Abram zich ter aarde,
en God sprak tot hem :
“Dit is mijn verbond met u :
Gij zult de vader worden van een menigte volken.
“Gij zult niet langer Abram heten ;
uw naam zal Abraham zijn,
want Ik maak u tot vader van een menigte volken.
“Ik zal u zeer vruchtbaar maken,
volken zal Ik van u maken,
zelfs koningen zullen uit u voortkomen.
“Ik sluit een verbond met u en uw nakomelingen,
geslacht na geslacht,
een altijddurend verbond :
Ik zal uw God zijn en de God van uw nakomelingen.
“Geheel Kanaän, het land waar gij nu als vreemdeling verblijft,
zal Ik aan u en uw nakomelingen geven
om het voor altijd te bezitten,
en Ik zal hun God zijn.”
Verder zei God nog tot Abraham :
“Gij van uw kant moet mijn verbond onderhouden,
gij en uw nakomelingen, geslacht na geslacht.”

TUSSENZANG                                             Ps. 105(104), 4-5, 6-7, 8-9

Voor eeuwig blijft zijn verbond van kracht.

Verlaat u op God, op zijn machtige arm,
blijft altijd zijn Aanschijn zoeken.
Vergeet nooit de wonderen die Hij deed,
zijn teklenen en zijn beloften.

Gij, kroost van zijn dienaar Abraham,
gij zonen van Jakob, zijn welbeminde.
De Heer, Hij is onze enige God,
wat Hij beslist geldt voor heel de aarde.

Voor eeuwig blijft zijn verbond van kracht,
wat Hij beloofd heeft voor duizend geslachten.
De bond die Hij vroeger met Abraham sloot,
de eed die Hij Isaäk eens heeft gezworen.

VERS VOOR HET EVANGELIE                                           cf. Lc. 8, 15

Zalig zij die het woord dat zij hoorden
in een goed en edel hart bewaren
en vrucht voortbrengen
door hun standvastigheid.

EVANGELIE                                                        Joh. 8, 51-59
Abraham, uw vader juichte van vreugde bij de gedachte dat hij mijn dag zou zien.

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens
Johannes

In die tijd zei Jezus tot de Joden :
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u :
als iemand mijn woord onderhoudt
zal hij in eeuwigheid de dood niet zien.”
Toen zeiden de Joden Hem :
“Nu weten wij zeker dat Gij van de duivel bezeten zijt.
“Want Abraham en de profeten zijn gestorven,
terwijl Gij beweert :
Als iemand mijn woord onderhoudt
zal hij in eeuwigheid de dood niet smaken.
“Zijt Gij soms groter dan onze vader Abraham
die wel gestorven is ?
“Zelfs de profeten zijn gestorven.
“Voor wie houdt Gij Uzelf wel ?”
Jezus antwoordde :
“Als Ik Mijzelf verheerlijk dan is mijn glorie niets ;
maar mijn Vader is het die Mij verheerlijkt,
van wie gij zegt :
Hij is onze God.
“Toch kent gij Hem niet.
“Ik daarentegen ken Hem
en als Ik zou zeggen dat Ik Hem niet ken
zou Ik aan u gelijk zijn : een leugenaar.
“Maar Ik ken Hem en onderhoud zijn woord.
“Abraham, uw vader juichte van vreugde
bij de gedachte dat hij mijn dag zou zien :
hij heeft hem gezien en zich verheugd.”
Toen zeiden de Joden tot Hem :
“Gij zijt nog geen vijftig jaar
en Gij hebt Abraham gezien ?”
Jezus antwoordde hun :
voor Abraham werd ben Ik.”
Toe raapten zij stenen op om Hem te stenigen
maar Jezus trok zich terug en verliet de tempel.

De bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan De Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007.
Overwegingen uit Liturgische suggesties voor de weekdagen.

Dinsdag vijfde week in de veertigdagentijd

Overweging

‘Hij die mij gezonden heeft is met mij: Hij heeft mij niet alleen gelaten omdat ik altijd doe wat Hem behaagt.’ Alleen al mediteren over deze woorden, ze herhalen in ons hart, maakt van ons gelukkige mensen. Dank zij Jezus, door Hem en in Hem, kunnen wij eenzelfde innige band met God aangaan. Voelen we ons in de steek gelaten, alleen ? God zal ons niet alleen laten. Datgene doen wat de Heer behaagt ? Dat is het perfecte antwoord op zijn liefde. Zo worden wij mensen die steeds meer gelijken op diegenen om wie het God in den beginne te doen was: mensen naar zijn beeld en gelijkenis.

EERSTE LEZING                                                 Num. 21, 4-9
Iedereen die gebeten is en opziet naar de bronzen slang, zal in leven blijven.

Uit het Boek Numeri

In die tijd trokken de Hebreeën van de berg Hor
in de richting van de Rietzee,
want zij wilden om Edom heentrekken.
Maar onderweg werd het volk ongeduldig.
Het keerde zich tegen God en tegen Mozes.
“Hebt gij ons uit Egypte gevoerd om te sterven in de woestijn ?
“Er is geen brood, er is geen water
en dat minderwaardige eten staat ons tegen.”
Toen zond de Heer giftige slangen op het volk af.
Deze beten de Israëlieten en velen van hen vonden de dood.
Nu kwam het volk naar Mozes en zei :
“Wij hebben gezondigd,
want wij hebben ons tegen de Heer en tegen u gekeerd.
“Bid de Heer, dat hij die slangen van ons wegneemt.”
Toen bad Mozes voor het volk
en de Heer zei tot hem :
“Maak zo’n giftige slang en zet die op een paal.
“Iedereen die gebeten is en er naar opziet,
zal in leven blijven.”
Mozes maakte een bronzen slang
en zette die op een paal.
Ieder die door een slang was gebeten
en zijn ogen op de bronzen slang richtte,
bleef in leven.

TUSSENZANG                                      Ps. 102(101), 2-3, 16-18, 19-21

Heer, verhoor mijn gebed,
laat mijn geroep U bereiken.

Heer, verhoor mijn gebed,
laat mijn geroep U bereiken.
Verberg uw gelaat niet voor mij
wanneer de zorgen mij drukken.
Schenk mij uw aandacht, Heer,
verhoor mij zodra ik U aanroep.

De heidenen zullen uw Naam weer duchten,
de vorsten der aarde uw heerlijkheid, Heer ;
wanneer Gij de muren van Sion herbouwt,
wanneer Gij daar weerkeert in volle luister;
wanneer Gij de stem der geplunderden hoort,
hun smeekbeden niet naast U neerlegt.

Stelt dit dan op schrift voor het komend geslacht
en laat onze zonen de Heer ervoor danken.
De Heer ziet omlaag van zijn heilige hoogte,
Hij ziet uit de hemel op aarde neer.
Hij zal het geschrei der gevangenen horen,
verlossen die aan de dood zijn gewijd.

VERS VOOR HET EVANGELIE                   Ps. 130(129), 5 en 7

Op de Heer stel ik mijn hoop,
op zijn woord vertrouw ik ;
want de Heer is steeds barmhartig,
zijn genade onbeperkt.

EVANGELIE                                                              Joh. 8, 21-30
Wanneer gij de Mensenzoon omhoog zult hebben geheven, zult gij inzien dat Ik ben.

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens
Johannes

In die tijd sprak Jezus tot de Farizeeën :
“Ik ga heen
en gij zult Mij zoeken,
maar in uw zonden zult ge sterven.
“Waar Ik heenga kunt gij niet komen.”
De Joden zeiden daarop :
“Hij zal toch geen zelfmoord plegen
dat Hij zegt :
Waar Ik heenga kunt gij niet komen ?”
Maar Hij hernam :
“Gij zijt van beneden,
Ik ben van boven.
“Gij zijt van de wereld,
Ik ben niet van deze wereld.
“Daarom zei Ik u
dat gij in uw zonden zult sterven,
want als gij niet gelooft dat Ik ben,
zult gij in uw zonden sterven.”
Zij vroegen Hem toen :
“Wie zijt Gij dan ?”
Jezus antwoordde :
“Waarom zou Ik eigenlijk daar nog met u over spreken ?
“Veel zou Ik over u kunnen zeggen tot uw veroordeling.
“Maar Hij die Mij gezonden heeft is waarachtig,
en wat Ik van Hem heb gehoord
dat zeg Ik tot de wereld.”
Zij begrepen niet dat Hij hun van de Vader sprak.
Daarop zei Jezus:
“Wanneer gij de Mensenzoon omhoog zult hebben geheven,
dan zult gij inzien dat Ik ben
en dat Ik uit Mijzelf niets doe,
maar dit alles zeg
zoals de Vader het Mij heeft geleerd.
“En Hij die Mij gezonden heeft
is met Mij ;
Hij heeft Mij niet alleen gelaten
omdat Ik altijd doe wat Hem behaagt.”
Toen Hij aldus sprak
gingen er velen in Hem geloven.

De bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan De Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007.
Overwegingen uit Liturgische suggesties voor de weekdagen.

Maandag vijfde week veertigdagentijd H. Johannes Batista de la Salle, pr.

Overweging
We krijgen vandaag de lezingen die eertijds op de zaterdag in de derde vastenweek werden voorzien: Suzanna en de overspelige vrouw. De lezingen lopen meer parallel dan men zou denken. Tweemaal vinden we een beschuldigde van overspel. Tweemaal treffen we hypocriete rechters. Tweemaal is er een verlossende redder voor de vrouw.

Jezus neemt de zonde niet licht op. Maar Hij is barmhartig voor de zondaars, klaagt vooral de hypocriete rechters aan, zoals Daniël dat deed. Wij moeten opletten met dit verhaal dat ons leert niet te oordelen. Al te gemakkelijk vereenzelvigen wij ons met de zondige vrouw die genade krijgt, net zoals wij naar vergiffenis verlangen. Zijn we soms ook niet de aanklagers ?

EERSTE LEZING                 Dan. 13, 1-9.15-17.19-30.33-62 of 13, 41c-62
Ofschoon ik niet gedaan heb hetgeen ze mij boosaardig ten laste
leggen, moet ik toch sterven.

Uit de Profeet Daniël

Lang geleden woonde er in Babel een man die Joakim heette.
Hij had een vrouw, Susanna genaamd, de dochter van Chelkia ;
zij was buitengewoon mooi en vroom.
Omdat haar ouders rechtschapen mensen waren
hadden ze hun dochter volgens de wet van Mozes opgevoed.
Joakim was zeer rijk en bezat een park, dat bij zijn huis lag ;
bij hem kwamen de Joden samen,
omdat hij de aanzienlijkste man onder hen was.
Nu waren er dat jaar twee oudsten uit het volk
tot rechters aangesteld ;
van hen gold wat de Heer gezegd heeft :
De goddeloosheid is in Babel begonnen,
bij de oudsten die rechters waren en voorgaven
het volk te besturen.
Ze waren voortdurend in het huis van Joakim,
waar ieder die rechtszaken had zich tot hen wendde.
Als het volk tegen de middag vertrokken was,
ging Susanna wandelen in het park van haar man.
De twee oudsten sloegen haar dagelijks gade,
als zij zich ging verpozen,
en een hartstochtelijke begeerte naar haar kwam in hen op.
Zij verdraaiden de stem van hun geweten,
wendden hun ogen af van de hemel en dachten niet aan de dreiging
van de rechtvaardige straffen.
Terwijl zij naar een geschikte dag uitzagen,
ging Susanna vergezeld van twee dienstmeisjes,
volgens haar gewoonte weer eens het park in.
En omdat het warm was, wilde zij er een bad nemen ;
er was immers niemand behalve de twee oudsten,
die zich hadden verscholen en haar begluurden.
Susanna zei dus tot de dienstmeisjes :
“Ga olie en balsem halen en sluit de poort van het park,
dan ga ik een bad nemen.”
Zodra de dienstmeisjes vertrokken waren,
kwamen de twee oudsten te voorschijn en liepen op haar toe
en zeiden :
“Susanna, de poort van het park is gesloten
en er is niemand die ons ziet ;
wij branden van begeerte naar je :
wees ons daarom terwille en heb gemeenschap met ons,
anders zullen we tegen jou getuigen,
dat er een jongeman bij je was
en dat je daarom de dienstmeisjes hadt weggestuurd.”
Susanna zuchtte diep en sprak :
“Van alle kanten word ik bedreigd :
want doe ik het, dan wacht mij de dood ;
doe ik het niet, dan zal ik uw hand niet ontkomen.
“maar liever val ik onschuldig in uw handen
dan te zondigen tegen de Heer.”
Daarop begon Susanna luid te roepen,
maar de twee oudsten schreeuwden tegen haar in
en een van hen liep naar de poort van het park en opende die.
Toen degenen die in huis waren
het geschreeuw in het park hoorden,
kwamen ze door de zij-ingang toegesneld om te zien
wat Susanna overkomen was.
Toen de oudsten hun verhaal deden,
geraakten de bedienden in grote verlegenheid,
want nog nooit was zoiets van Susanna verteld.
Toe het volk de volgende dag
weer bij haar man Joakim samenkwam,
gingen de oudsten er toe over om hun goddeloos plan uit te voeren
en Susanna ter dood te brengen.
Voor het verzamelde volk bevalen ze :
“Lat Susanna halen, de dochter van Chelkia,
de vrouw van Joakim.”
Men liet haar halen.
Zij verscheen, vergezeld van haar ouders,
haar kinderen en al haar verwanten.
Haar verwanten en allen die haar zagen weenden.
Terwijl de twee oudsten voor het volk gingen staan
en hun handen op haar hoofd legden,
blikte Susanna schreiend op naar de hemel,
want in haar hart bleef zij vertrouwen op de Heer.
Toen verklaarden de oudsten :
“Terwijl we alleen in het park wandelden,
kwam zij met twee dienstmeisjes naar binnen,
sloot de poort en stuurde de meisjes weg.
“Daarop kwam er een jong man naar haar toe,
die zich schuil had gehouden, en ging bij haar liggen.
“Toen we vanuit een hoek van het park het misdrijf bemerkten,
snelden we naar hen toe
en zagen dat ze met elkaar gemeenschap hadden.
“Hem konden wij niet te pakken krijgen,
omdat hij sterker was dan wij,
de poort opende en zich uit de voeten maakte;
maar haar grepen we
en we vroegen haar, wie die jongeman was ;
maar ze wilde het ons niet zeggen. Dat getuigen wij.”
De vergadering geloofde hen,
gezien zij oudsten van het volk waren en rechters,
en veroordeelde Susanna ter dood.

Nadat Susanna ter dood veroordeeld was
riep zij met luide stem :
“Eeuwige God, die het verborgene kent
en alles reeds weet, voordat het gebeurt,
Gij weet dat deze oudsten
een vals getuigenis tegen mij hebben afgelegd ;
en ofschoon ik niet gedaan heb
hetgeen ze mij boosaardig ten laste leggen,
moet ik toch sterven.”
De Heer verhoorde haar gebed.
Terwijl zij werd weggeleid om gedood te worden,
gaf God een jongeman, Daniël geheten, een heilig besluit in.
Deze jongeman riep met luide stem :
“Ik ben onschuldig aan haar bloed !”
Waarop het volk zich naar hem toekeerde en vroeg :
“Wat bedoel je daarmee ?”
Hij ging in hun midden staan en zei :
“Zijn jullie niet goed wijs, zonen van Israël ?
“Veroordelen jullie een dochter van Israël
zonder nader onderzoek en kennis van zaken ?
“Ga terug naar de rechtszaal, want dezen hier
hebben een vals getuigenis tegen haar afgelegd.”
Daarop ging al het volk haastig naar de rechtszaal terug.
Daar zeiden de oudsten tot Daniël :
“Neem plaats in ons midden en deel ons je bedoelingen mee,
want God heeft je het gezag van de ouderdom verleend.”
Toen zei Daniël tot hen :
“Zonder ze van elkaar af,
dan zal ik ze aan een verhoor onderwerpen.”
Ze werden dus van elkaar gescheiden.
Daniël riep vervolgens een van de twee oudsten bij zich en zei :
“Je bent in boosheid vergrijsd,
maar nu krijg je de straf voor al de zonden die je bedreven hebt
door onrechtvaardige vonnissen te vellen :
onschuldigen heb je veroordeeld en schuldigen vrijgesproken
in strijd met het gebod van de Heer :
Breng iemand die onschuldig is en in zijn recht staat,
niet ter dood.
“Welnu, als je haar op heterdaad betrapt hebt,
zeg dan onder wat voor een boom heb je ze samen gezien?”
Hij antwoordde : “Onder een mastiekboom.”
Daniël hernam : “Die prachtige leugen kost je je kop !
“Want Gods engel heeft van God al bevel gekregen
je in tweeën te splijten.”
Nadat Daniël deze had laten wegleiden,
liet hij de ander voorkomen en zei tot hem :
“Je bent een afstammeling van Kanaän en niet van Juda !
De schoonheid heeft je verleid
en de hartstocht heeft je hoofd op hol gebracht.
“Zo handelden jullie met de dochters van Israël
en uit vrees waren die jullie ter wille,
maar een dochter van Juda
heeft zich niet willen schikken naar jullie boosheid.
“Welnu : Onder wat voor een boom
heb je ze betrapt?”
heb je ze betrapt?”
Hij antwoordde : “Onder een steeneik.”
Daniël hernam :
“Ook jij hebt door die prachtige leugen je kop verspeeld !
“Want Gods engel staat reeds klaar
om je met het zwaard doormidden te houwen
en jullie beiden te verdelgen.”
Hierop barstte heel de vergadering los in luid gejuich
en men loofde God, die redt wie op Hem vertrouwt.
En nu Daniël met hun eigen woorden bewezen had
dat de twee oudsten een vals getuigenis hadden afgelegd,
keerde het volk zich tegen hen
en overeenkomstig de wet van Mozes
voltrokken ze aan de oudsten de straf
die zij in hun boosheid hun naaste hadden beraamd :
ze werden ter dood gebracht.
Zo werd die dag een onschuldige van de dood gered.

TUSSENZANG                                              Ps. (23), 22 1-3a, 3b-4, 5, 6

Al voert mijn weg door donkere kloven,
ik vrees geen onheil waar Gij mij leidt.

De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort;
Hij laat mij weiden op groene velden.
Hij brengt mij aan water, waar ik kan rusten,
Hij geeft mij weer frisse moed.

Mijn schreden leidt Hij langs rechte paden
omwille van zijn Naam.
Al voert mijn weg door donkere kloven,
ik vrees geen onheil waar Gij mij leidt.
Uw stok en uw herderstaf
geven mij moed en vertrouwen.

Gij nodigt mij aan uw tafel
tot ergernis van mijn bestrijders.
Met olie zalft Gij mijn hoofd,
mijn beker is overvol.

Voorspoed en zegen verlaten mij nooit
elke dag van mijn leven.
Het huis van de Heer zal mijn woning zijn
voor alle komende tijden.

VERS VOOR HET EVANGELIE                                            Ez. 33, 11

Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze,
zegt de Heer,
maar veeleer daarin, dat hij zich bekeert en leeft.

EVANGELIE                                                       Joh. 8, 12-20
Ik ben het licht der wereld.

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens
Johannes

In die tijd richtte Jezus het woord tot de Farizeeën en sprak :
“Ik ben het licht der wereld.
“Wie Mij volgt
dwaalt niet rond in duisternis,
maar zal het licht des levens bezitten.”
De Farizeeën wierpen Hem tegen :
“Gij getuigt over Uzelf ;
uw getuigenis heeft geen waarde.”
Jezus antwoordde hun :
“Ook al getuig Ik over Mijzelf
toch heeft mijn getuigenis waarde,
omdat Ik weet vanwaar Ik gekomen ben
en waarheen Ik ga.
“Gij echter weet niet vanwaar Ik kom
of waarheen Ik ga.
“Gij oordeelt naar het aardse,
Ik oordeel niemand.
“En zelfs als Ik zou oordelen
dan is mijn oordeel toch rechtsgeldig,
omdat Ik niet alleen ben
maar de Vader die Mij gezonden heeft met Mij is.
“Ook in uw Wet staat geschreven
dat het getuigenis van twee mensen geldig is.
“Ik ben het die getuig over Mijzelf,
en ook de Vader die Mij gezonden heeft getuigt over Mij.”
Zij vroegen Hem dan :
“Waar is uw Vader?”
Jezus antwoordde :
“Gij kent Mij evenmin als gij mijn Vader kent;
zoudt gij Mij kennen
dan zoudt gij ook mijn Vader kennen.”

Deze woorden sprak Hij bij de schatkamer,
toen Hij onderricht gaf in de tempel.
En niemand greep Hem,
want zijn uur was nog niet gekomen.

De bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan De Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007.
Overwegingen uit Liturgische suggesties voor de weekdagen.

                                                                                                                                                                                                                                   

Zaterdag vierde week in de veertigdagentijd H. Vincentius Ferrer, pr.

Overweging

De meningen over Jezus zijn verdeeld. We kunnen drie groepen onderscheiden: sommigen zien in hem de profeet, de nieuwe Mozes, de nieuwe wetgever. Anderen, meer nationalistisch geïnspireerd, zien in Hem de afstammeling van koning David, de Messias die een nieuw rijk zal stichten. Nog anderen ergeren zich aan de lage afstamming van Jezus: de profeet, de Messias kan niet komen uit een onooglijk dorp in Galilea.

Dit roept ons op om zelf na te denken: zien wij God, ontmoeten wij God, daar waar Hij plots oplicht ? Zien we Hem in de gewone omstandigheden van het leven, onderweg, waar we Hem niet verwachten ?

EERSTE LEZING                                                         Jer. 11, 18-20
Ik was argeloos als een lam dat ter slachting geleid wordt.

Uit de Profeet Jeremia

Toen God de Heer mij waarschuwde, kreeg ik het pas door ;
gij hebt mij inderdaad hun plannen laten zien.
Ik was argeloos
als een lam dat ter slachting geleid wordt ;
ik vermoedde niet wat ze tegen mij beraamden :
We vellen de boom in zijn volle kracht.
We bannen hem uit het land van de levenden,
zodat zijn naam niet meer wordt genoemd.

Heer, God van de hemelse machten,
uw oordeel is rechtvaardig,
Gij doorgrondt hart en nieren.
Laat mij dan zien, hoe Ge U op hen wreekt ;
ik heb immers mijn zaak in uw handen gelegd.

TUSSENZANG                                          Ps. 7, 2-3, 9bc-10, 11-12

Heer, mijn God, tot U vlucht ik.

Heer, mijn God, tot U vlucht ik,
verlos mij van mijn vervolgers.
Anders slepen de leeuwen mij mee,
verscheuren zij mij zonder redding.

Verschaf mij recht naar verdienste,
omdat ik niet schuldig ben.
Eindig het onrecht, bevestig het recht,
rechtvaardige God, die de harten kent.

Het schild dat mij dekt is God,
oprechte harten beschermt Hij.
Hij is een rechtvaardige rechter,
een altijd dreigende God.

VERS VOOR HET EVANGELIE                                Ps. 51(50), 12a en 14a

Schep in mij een zuiver hart, mijn God,
geef mij weer de weelde van uw zegen.

EVANGELIE                                                    Joh. 7, 40-53
Komt de Messias soms uit Galilea ?

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes

Bij het horen van Jezus’ woorden
zeiden sommigen van het volk :
“Dit is inderdaad de profeet.”
Anderen zeiden :
“Het is de Messias.”
Weer anderen wierpen op :
“Komt de Messias soms uit Galilea ?
“Heeft de Schrift niet gezegd
dat de Messias komen zal uit het geslacht van David
en uit Betlehem, het dorp waar David woonde ?”
Zo ontstond er dus om Hem verdeeldheid onder het volk.
Sommigen hunner wilden Hem gevangennemen,
maar niemand sloeg de hand aan Hem.
Toen dan ook de dienaars
bij de hogepriesters en Farizeeën terugkwamen
vroegen deze hun :
“Waarom hebt gij Hem niet meegebracht ?”
De dienaars antwoordden :
“Nooit heeft iemand zo gesproken als die man.”
Waarop de Farizeeën zeiden :
“Hebt gij u soms ook laten bedriegen ?
“Heeft dan een van de overheden
of van de Farizeeën in Hem geloofd ?
“Dat volk, ja,
dat de Wet niet kent,
vervloekt zijn ze !”
Maar een uit hun kring, Nikodémus
die vroeger bij Jezus gekomen was merkte op :
“Veroordeelt onze Wet iemand
zonder hem eerst te horen en te vernemen wat hij doet ?”
Zij gaven hem ten antwoord :
“Zijt gij soms ook uit Galilea ?
“Zoek maar na en gij zult zien
dat de profeet niet uit Galilea opstaat.”
Toen ging ieder naar huis.

De bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan De Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007.
Overwegingen uit Liturgische suggesties voor de weekdagen.