Niet lang daarna zei Paulus tegen Barnabas: ‘Laten we teruggaan naar alle steden waar we het woord van de Heer hebben verkondigd, om te zien hoe het daar met de leerlingen gaat’. Barnabas wilde ook Johannes Marcus meenemen, maar Paulus voelde daar niets voor, omdat hij hen in Pamfylië in de steek had gelaten en niet langer had deelgenomen aan hun zendingswerk. Een en ander leidde tot grote onenigheid, zodat ze uit elkaar gingen en Barnabas samen met Marcus naar Cyprus vertrok. Paulus koos Silas als reisgezel en vertrok eveneens, nadat de gelovigen hem aan de genade van de Heer hadden toevertrouwd. Hij trok door Syrië en Cilicië, waar hij de gemeenten bemoedigde.
16 Hij kwam ook in Derbe en Lystra. In Lystra ontmoette hij een leerling die Timoteüs heette, de zoon van een gelovig geworden Joodse vrouw en een niet-Joodse vader. Timoteüs stond goed aangeschreven bij de gelovigen in Lystra en Ikonium, en Paulus wilde hem met zich meenemen op reis. Hij liet hem eerst besnijden ter wille van de Joden in Lystra en Ikonium, die immers allen wisten dat Timoteüs een niet-Joodse vader had. Op hun tocht langs de steden stelden ze de gemeenteleden op de hoogte van de besluiten die door de apostelen en de oudsten in Jeruzalem waren genome en droegen hun op zich daaraan te houden. De gemeenten werden steeds sterker in het geloof en het aantal leerlingen nam dagelijks toe. Ze trokken door Frygië en de landstreek Galatië, omdat ze door de heilige Geest werden verhinderd Gods woord in Asia te verkondigen. Toen ze bij de grens van Mysië kwamen, wilden ze doorreizen naar Bitynië, maar dat stond de geest van Jezus hun niet toe. Daarom trokken ze door Mysië tot ze de kust bereikten en in Troas aankwamen. Daar kreeg Paulus ‘s nachts een visioen, waarin een man uit Macedonië hem toeriep:’ Steek over naar Macedonië en kom ons te hulp! Toen Paulus dit visioen had gezien, wilden we meteen naar Macedonië vertrekken, omdat we er uit opmaakten dat God ons geroepen had om aan de mensen daar het evangelie te verkondigen.