Lezing 3 Ex. 14,15-15,1
De Israëlieten gingen over de droge bodem de zee door.
Uit het boek Exodus
In die dagen sprak de Heer tot Mozes:
“Wat roept gij Mij toch. “Beveel de Israëlieten verder te trekken. “Gij zelf moet uw hand opheffen, uw staf uitstrekken over de zee en ze in tweeën splijten. “Dan kunnen de Israëlieten over de droge bodem door de zee trekken. “Ik ga de Egyptenaren halsstarrig maken zodat zij hen achterna gaan. “En dan zal Ik Mij verheerlijken ten koste van de Farao en heel zijn legermacht, zijn wagens en zijn wagenmenners. De Egyptenaren zullen weten dat Ik de Heer ben, als Ik Mij verheerlijk ten koste van Farao, zijn wagens en zijn wagenmenners.”
De engel van God die aan de spits van het leger van de Israëlieten ging, veranderde van plaats en stelde zich achter hen op, tussen het leger van de Egyptenaren en het leger van de Israëlieten. De wolk bleef die nacht donker zodat het heel die nacht niet tot een treffen kwam.
Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee en de Heer deed die hele nacht door een sterke oostenwind de zee terugwijken. Hij maakte van de zee droog land en de wateren spleten vaneen. Zo trokken de Israëlieten over de droge bodem de zee door, terwijl de wateren links en rechts een wand vormden. De Egyptenaren zetten de achtervolging in; alle paarden van Farao, zijn wagens en zijn wagenmenners gingen achter de Israëlieten aan de zee in. Tegen de morgen richtte de Heer zijn blikken vanuit de wolkkolom en de vuurzuil op de legermacht van de Egyptenaren en bracht ze in verwarring. Hij liet de wielen van de wagens scheeflopen zodat ze slechts met moeite vooruit kwamen. De Egyptenaren riepen uit: “Laten we, vluchten voor de Israëlieten, want de Heer strijdt voor hen tegen ons.”
Toen sprak de Heer tot Mozes: “Strek uw hand uit over de zee; dan zal het water terugstromen over de Egyptenaren en hun wagens en wagenmenners.” Mozes strekte zijn hand uit over de zee en toen het licht begon te worden, vloeide de zee naar haar gewone plaats terug. Daar de Egyptenaren er tegen in vluchtten, dreef de Heer hen midden in de zee. Het water vloeide terug en overspoelde wagens en wagenmenners, heel de strijdmacht van Farao die de Israëlieten op de bodem van de zee achterna waren gegaan. Niet één bleef gespaard. De Israëlieten daarentegen waren over de droge bodem door de zee heengetrokken, terwijl de wateren links en rechts van hen een wand vormden.
Zo redde de Heer op deze dag Israël uit de greep van Egypte; Israël zag de Egyptenaren dood op de kust liggen. Toen Israël het machtige optreden van de Heer tegen Egypte gezien had, kreeg het volk ontzag voor de Heer: zij stelden vertrouwen in de Heer en in Mozes zijn dienaar.
Toen hieven Mozes en de Israëlieten ter ere van de Heer een lied aan.
Antwoordpsalm Ex. 15,1-2ab,2cd-4,5-6,17-18
Keervers
De Heer bezing ik, de overwinnaar.
De Heer bezing ik, de overwinnaar, paarden en ruiters dreef Hij in zee.
De Heer is mijn kracht, Hem dank ik mijn redding, de Heer is mijn God, voor Hem is mijn lied.
De God van mijn vaderen, Hem zal ik prijzen, een machtig strijder, zijn naam is de Heer. Farao’s wagens, zijn legers verdronken, de Rietzee verzwolg de keur van zijn volk.
De golven zijn over hen heen geslagen, zij zijn als een steen in de diepte gestort. Uw hand, Heer, die machtiger is dan mensen, uw hand heeft de vijand ten val gebracht.
Gij hebt hen gebracht naar Uw eigen bezit, geplant op de berg waar Gij zelf wilde wonen; De heilige plaats, Heer, die Gij hadt gemaakt: de Heer zal daar heersen voor altijd en eeuwig.
Lezing 8 Rom. 6,3-11
Christus, eenmaal van de dood verrezen, sterft niet meer.
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome
Broeders en zusters,
Gij weet toch dat de doop waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in zijn dood?
Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij een nieuw leven zouden leiden zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt.
Zijn wij één met Hem geworden door het beeld van zijn dood, dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding, in de overtuiging dat onze oude mens met Hem gekruisigd is; daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde gekomen, zodat wij niet langer aan de zonde dienstbaar zijn. Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde.
Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven; want wij weten dat Christus, eenmaal van de doden verrezen, niet meer sterft: de dood heeft geen macht meer over Hem. Door de dood die Hij gestorven is, heeft Hij eens en voor al afgerekend met de zonde; het leven dat Hij leeft, heeft alleen met God van doen. Zo moet ook gij uzelf beschouwen: als dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus.
Antwoordpsalm Ps. 118(117),1-2,16ab-17,22-23
Keervers
Alleluia.Alleluia.Alleluia.
Brengt dank aan de Heer, want Hij is genadig, eindeloos is zijn erbarmen!
Herhaalt het, stammen van Israël: eindeloos is zijn erbarmen!
De Heer greep in met krachtige hand, de hand van de Heer heeft mij opgericht.
Ik zal niet sterven maar blijven leven en alom verhalen het werk van de Heer.
De steen die de bouwers hebben versmaad, die is tot hoeksteen geworden.
Het is de Heer, die dit heeft gedaan, een wonder voor onze ogen.
Evangelie Lc. 24, 1-12
Waarom zoekt gij de levende onder de doden?
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas
Op de eerste dag van de week gingen de vrouwen zeer vroeg in de morgen naar het graf, met de welriekende kruiden die zij klaar gemaakt hadden. Zij vonden de steen weggerold van het graf, gingen er binnen maar vonden er het lichaam van de Heer Jezus niet. Terwijl zij niet wisten wat daarvan te denken, stonden er plotseling twee mannen voor hen in een stralend wit kleed.
Toen zij van schrik bevangen het hoofd naar de grond bogen, vroegen de mannen haar: “Waarom zoekt ge de levende onder de doden? “Hij is niet hier, Hij is verrezen. “Herinnert u hoe Hij nog in Galilera tot u gezegd heeft: De Mensenzoon moet overgeleverd worden in zondige mensenhanden en Hij moet aan het kruis worden geslagen, maar op de derde dag zal Hij verrijzen.”
Zij herinnerden zich zijn woorden, ze keerden van het graf terug en brachten dit alles over aan de elf en aan al de anderen. Het waren Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus. De andere vrouwen die met hen waren, vertelden aan de apostelen hetzelfde. Maar dat verhaal leek de apostelen beuzelpraat en zij geloofden hen niet.
Toch liep Petrus ijlings naar het graf; hij bukte zich voorover maar zag alleen de zwachtels. Daarop ging hij terug, verbaasd nadenkend over hetgeen er gebeurd was.
De bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan | De Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007. |