Eerste lezing Hand. 11, 19-26
Zij richtten zich ook tot de Grieken en verkondigden hun de Heer Jezus.
In die dagen trokken zij die vanwege de vervolging verspreid waren, verder tot Fenícië, Cyprus en Antiochíë toe, terwijl zij het woord alleen maar aan de Joden predikten. Maar er waren onder hen mannen uit Cyprus en Cyréne, die na hun aankomst te Antiochíë zich ook tot de Grieken richtten en hun de Heer Jezus verkondigden. De hand des Heren was met hen zodat een groot aantal het geloof aannam en zich tot de Heer bekeerde. Het gerucht over hun optreden kwam ook de kerk van Jeruzalem ter ore en men vaardigde Barnabas af naar Antiochíë. Toen deze daar aankwam en Gods genade zag verheugde hij zich en wekte allen op met hart en ziel de Heer trouw te blijven. Hij was een goed man, vol van de heilige Geest en geloof. Veel mensen werden voor de Heer gewonnen. Daarop vertrok hij naar Tarsus om Saulus te gaan zoeken. Toen hij hem gevonden had bracht hij hem naar Antiochíë. Een vol jaar namen zij deel aan de bijeenkomsten in die gemeente en gaven onderricht aan een grote menigte. Het was in Antiochíë dat de leerlingen voor het eerst christenen werden genoemd.
Tussenzang Ps. 87(86), 1-3, 4-5, 6-7
Looft nu de Heer
alle naties der aarde (Ps. 117(116), 1a)
Alleluia
Zijn stad op de heilige bergen:
de Heer heeft haar lief.
De poorten van Sion veel meer
dan alle tenten van Jakob.
Hoe groots is het wat er van u wordt voorzegd,
Jeruzalem, stad van God!
Eens worden Egypte en Babel geteld
tot hen die de Heer vereren.
Ja, Filistijnen en Tyrus en Koes,
ook zij worden burgers van Sion.
Zij zullen dan zeggen: mijn moeder is zij,
uit haar zijn wij allen geboren.
En Hij zal het zelf verklaren,
de Allerhoogste, de Heer.
Hij zal in het boek der volkeren schrijven:
ook dezen horen daar thuis.
Dan zullen zij dansen en zingen:
de bron van ons leven zijt gij!
Alleluia
Alleluia.
Christus stond op uit het graf
en werd een Licht voor allen
die Hij vrijkocht in zijn bloed.
Alleluia
Evangelie Joh. 10, 22-30
Ik en de Vader, Wij zijn één
In die tijd werd te Jeruzalem het feest van de tempelwijding gevierd. Het was winter en Jezus hield zich op in de tempel, in de Zuilengang van Salomo. De Joden kwamen in een kring om Hem heen staan en zeiden tot Hem: “Hoelang houdt Gij ons nog in spanning? Als Gij de Messias zijt zeg het ons dan ronduit.” Jezus gaf hun ten antwoord: “Ik heb het u gezegd maar gij gelooft het niet. De werken die Ik in naam van mijn Vader doe, zij leggen getuigenis over Mij af. Maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort. Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij. Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van Mij wegroven. Mijn Vader immers die ze Mij gegeven heeft is groter dan allen; en niemand kan iets uit de hand van mijn Vader roven. Ik en de Vader, Wij zijn één.”
De bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan | De Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007. |