Inleiding
Gevolg gevend aan de Apostolische exhortatie Evangelii Gaudium van Paus Franciscus, wil deze inleiding U deelgenoot maken aan de vreugde van het evangelie. Iedereen, niemand uitgezonderd, kan die vreugde ervaren door zijn hart open te stellen voor de genezende werking van Gods woord.
Het evangelie is eerst en vooral een uitnodiging om een antwoord te geven aan God die ons liefheeft en redt, door Hem te erkennen in de ander en door uit onszelf te treden om het goede te zoeken voor allen. Het evangelie reikt die eenheid en volheid van het menselijk leven aan, die de beste remedie is tegen alle vormen van kwaad.
Langs deze elektronische weg wordt U uitgenodigd om dagelijks het evangelie te lezen en even na te denken over de betekenis voor uw leven. Het is vanaf 8 uur ‘s morgens steeds ter beschikking.
Overweging
De problematiek in het boek Tobit is dezelfde als deze van die andere trouwe gelovige, Job: waarom wordt de onschuldige gestraft? Ver van huis ervaart de balling Tobit de ontworteling die zijn gedwongen verblijf met zich meebrengt. Het grootste – en zwaarste – gevolg van de ballingschap is het verlies van de eigen identiteit en de dreiging om alleen te staan met het eigen geloof. Is dat ook niet onze situatie ? Wij vormen stilaan een gelovige minderheid in een wereld waarvan de waarden en waarheden ver staan van het Evangelie. Het zal er op aankomen om het geloof te beleven zonder daarvoor nog langer een beroep te (kunnen) doen op een breed, christelijk geïnspireerd draagvlak.
EERSTE LEZING Tob. 1, 1a. 2, 1-9
Tobit vreesde God meer dan de Koning.
Begin van het Boek Tobit
De geschiedenis van Tobit,
de zoon van Tobiël, uit de stam van Naftali.
Toe Tobit onder de regering van Enemessar,
de koning van Assyrië,
in ballingschap werd weggevoerd uit Tisbe,
week hij toch niet van de weg der waarheid af.
Naderhand, toen eens op Pinksteren, het wekenfeest,
een feestmaal werd aangericht in het huis van Tobit,
zei hij tot zijn zoon :
“Ga eens kijken of je ergens
een arme godvrezende volksgenoot vindt.
Breng hem dan mee; ik wacht op je.”
Maar de zoon kwam terug met de boodschap :
“Vader, op de markt ligt een volksgenoot van ons,
die ze gewurgd hebben.”
Tobit liet de spijzen onaangeroerd,
sprong op en droeg het lijk naar een schuurtje,
waar hij het liet liggen tot na zonsondergang.
Thuis gekomen waste hij zich
en gebruikte in droefheid de maaltijd.
Hij moest denken aan wat de profeet Amos gezegd heeft :
“Verkeren zullen uw feesten in rouw
en al uw vreugden in gejammer.”
En hij kon zijn tranen niet bedwingen.
Toen de zon was ondergegaan dolf hij een graf
en begroef het lijk.
Zijn buren maakten zich er vrolijk over en zeiden :
“Hij ziet er niet eens meer tegen op,
zijn leven op het spel te zetten ;
hij is al eens moeten vluchten,
maar hij gaat gewoon door met doden te begraven.”
Tobit echter vreesde God meer dan de koning ;
hij bleef de lijken van vermoorden ophalen,
verborg ze in zijn huis
en begroef ze in het holst van de nacht.
TUSSENZANG Ps. 112(111), 1-2, 3-4, 5-6
Gelukkig de man die ontzag heeft voor God.
of : Alleluia.
Gelukkig de man die ontzag heeft voor God,
die vreugde vindt in zijn geboden.
Zijn kroost zal machtig zijn in het land,
gezegend zal zijn het geslacht van de vrome.
Welvaart en rijkdom sieren zijn huis,
hij zal zijn gerechtigheid nooit verliezen.
Hij is voor de vromen een licht in de nacht,
weldadig, barmhartig, rechtvaardig.
Goed gaat het de man die weggeeft en leent,
die eerlijk zijn zaken behartigt.
In eeuwigheid staat de rechtvaardige sterk,
men blijft hem voor eeuwig gedenken.
ALLELUIA Ps. 119(118), 34
Alleluia.
Geef mij begrip om uw wet na te leven, Heer,
om haar te volgen met heel mijn hart.
Alleluia.
EVANGELIE Mc. 12, 1-12
De wijnbouwers doodden de geliefde zoon
en wierpen hem buiten de wijngaard.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens
Marcus
In die tijd begon Jezus
tot de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten
te spreken in gelijkenissen :
“Er was eens een man die een wijngaard aanlegde,
en er een omheining omheen zette,
een wijnpers er in uithakte en er een wachttoren in bouwde ;
daarna verpachtte hij hem aan wijnbouwers
en hij vertrok naar den vreemde.
“Op de vastgestelde tijd zond hij een dienaar naar de wijnbouwers
om zijn aandeel in de opbrengst van de wijngaard
van hen in ontvangst te nemen.
“Maar ze grepen hem vast, mishandelden hem
en stuurden hem met lege handen terug.
“Daarop zond hij een andere dienaar naar hen toe.
“Maar ze sloegen hem op zijn hoofd en beledigden hem.
“Weer stuurde hij er een, maar hem doodden zij ;
en zo nog verscheidene anderen
die ze mishandelden of doodden.
“Hij had nu niemand meer dan zijn geliefde zoon.
“Die stuurde hij als laatste naar hen toe
in de veronderstelling :
Mijn zoon zullen ze wel ontzien.
“Maar die wijnbouwers zeiden onder elkaar :
Dit is de erfgenaam ;
vooruit, laten we hem vermoorden,
dan zal de erfenis voor ons zijn.
“Ze grepen hem vast, doodden hem
en wierpen hem buiten de wijngaard.
“Wat zal nu de eigenaar van de wijngaard doen ?
“Hij zal komen,
de wijnbouwers ter dood brengen
en de wijngaard aan anderen geven.
“Hebt ge deze schriftplaats niet gelezen :
De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd
is juist de hoeksteen geworden.
“Op last van de Heer is dat gebeurd
en het is wonderbaar in onze ogen.”
Zij zonnen nu op een middel om zich van Hem meester te maken,
maar ze waren bang voor het volk, want ze begrepen
dat de gelijkenis die Hij vertelde op hen sloeg.
Zo lieten ze Hem met rust en verwijderden zich.
De bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan De Nieuwe Bijbelvertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 2004/2007.
Overwegingen uit Liturgische suggesties voor de weekdagen.